Soms vraag je je af wat een bepaalde term betekent. Laatst had ik het zelf nog, iemand had het over ICM. Huh?? Het bleek te staan voor Intentional Camera Movement. Het bewust bewegen van je camera om een bepaald effect te bereiken. Nu doe ik dit al tientallen jaren, maar ik had er nooit die naam aan gegeven ;-).
Daarom vind je hier een lijst met fotografietermen. Als een soort woordenboek. Veel plezier ermee!
ContactBegrip | Beschrijving |
AF (Auto Focus) | Automatisch scherpstelling. Dat wil zeggen dat de camera stelt zichzelf scherp stelt door de afstand te meten van het onderwerp naar het ingestelde scherpstelpunt. |
Beeldbewerking | Het bewerken van afbeeldingen op de computer. |
Beeldstabilisatie | Bij uit de hand fotograferen met lange sluitertijden is het risico op bewegingsonscherpte groot. Om dit te voorkomen hebben sommige camera's en objectieven een beeldstabilisator. Bij Canon heet dit IS (Image Stabilisation), bij Nikon VR (Vibratie Reductie). |
Belichting | De hoeveelheid licht die op de sensor valt. Dit is te beïnvloeden door diafragma en sluitertijd. Het hoger zetten van de ISO zorgt ervoor dat het signaal (licht wordt omgezet in een elektrisch signaal) versterkt wordt. |
Bestandsformaat | Manier waarop foto's opgeslagen worden: meestal jpeg, tiff of RAW. |
Bestandsgrootte | De bestandsgrootte van een digitale foto is van diverse factoren afhankelijk. De belangrijkste daarvan zijn: Het aantal pixels in de foto, kleurdiepte (meestal 24 bits), het aantal kleurlagen (1 bij zwart-wit en meestal 3 bij kleurenfoto's), de eventueel gebruikte compressietechniek en de mate waarin compressie is toegepast. |
Bewegingsonscherpte | Onscherpte die veroorzaakt wordt door beweging van de camera tijdens het fotograferen. |
Bracketing | In de Bracketing stand kiest de camera voor een serie opnamen (naar keuze 3, 5 of 7) met verschillende belichtingen. Het belichtingsverschil per opname kan door uzelf worden ingesteld op 0.3, 0.5, 0.7 of 1.0 stop. Daardoor ontstaat een zogenaamd belichtingstrapje dat varieert van onderbelicht, via normaal, naar overbelicht. Dus is het gemakkelijker om later de best belichte opname uit te kiezen. Of je voegt ze samen om er een HDR-foto van te maken. Een heel praktisch hulpmiddel bij moeilijke lichtomstandigheden. |
Brandpuntsafstand | De brandpuntsafstand is de afstand in mm tussen de sensor en daar waar in het objectief de lichtbundels samen komen (meestal het midden van het objectief). |
CCD (Charged Coupled Device) | Toen digitale camera's net op de markt kwamen, hadden veel camera's nog CCD-sensoren (= chips). Inmiddels zijn deze grotendeels vervangen door de goedkopere CMOS-sensoren. |
CF (CompactFlash) | Veel gebruikt opslagmedium voor digitale foto's. Het zijn kleine kaartjes, die gemakkelijk te verwisselen zijn. De kaart is redelijk goed bestand tegen temperatuurschommelingen en beschadigingen. |
Compressie | Compressie wordt toegepast om digitale bestanden kleiner te maken. Er bestaan enorm veel verschillende compressietechnieken, met elk hun eigen toepassingsgebied en eigen sterke en zwakke punten. Goede compressietechnieken leveren resultaten die niet of nauwelijks van het origineel te onderscheiden zijn. Te veel compressie (zoals bij sterk gecomprimeerde JPEG-bestanden) levert echter een aanzienlijk kwaliteitsverlies op, maar hierdoor worden de bestanden wel zeer klein en daarmee gemakkelijk en sneller te verwerken. In de praktijk moet altijd een zinvolle keuze worden gemaakt tussen beeldkwaliteit en bestandsgrootte. |
CMOS (Complementary Metal Oxide Semiconductor) | Een type beeldsensor in digitale camera's. Is eenvoudiger en goedkoper te maken dan een CCD-sensor. |
Contrast | Het verschil tussen de lichtste en donkerste delen van een beeld. |
DDL (Door De Lens) | Door De Lens lichtmeting. Veel gebruikte term bij flitsfotografie. Alhoewel daar vaak de Engelse term 'TTL' gebruikt wordt). Het is flitsen op de automatische stand. Er wordt door de flitser eerst een meetflits afgevuurd, het licht valt Door De lens, de camera meet dat en berekent hoe hard de definitieve flits moet zijn om het hoofdonderwerp goed belicht op foto te krijgen. |
Diafragma | Verstelbare opening in het objectief van een camera, waardoor de hoeveelheid invallend licht geregeld kan worden. |
Digitaal zoomen | Functie op een digitale fotocamera (en een smartphone) om een afbeelding te vergroten (in te zoomen). De beschikbare pixels worden hierbij uitgerekt. Nadeel van deze functie is dat de kwaliteit van het beeld achteruitgaat. Beter is optische zoom, waarbij het te nemen voorwerp door een zoomobjectief van de camera 'dichterbij' wordt gehaald. Of de benenwagen te gebruiken ;-). Hierbij zal er geen kwaliteitsverlies optreden. |
DPI (Dots Per Inch) | Het aantal inktpunten op een afdruk per vierkante inch. 1 Inch is 2,54cm. |
EXIF (EXchangeable Image File) | Dit bestandsformaat is ontwikkeld door de Japan Electronic Industry Development Association en dient voor de opslag van extra informatie in een grafisch bestand. EXIF-informatie bestaat vooral uit camera- en opnamegegevens (zoals de sluitertijd en het diafragma ten tijde van de opname). |
F-getal | Een schaal van getallen die de grootte van het diafragma aangeven, bijvoorbeeld F2.8, F4, F5.6, F8 etc. Het stapje van het ene diafragmagetal naar het andere wordt een 'stop' genoemd. Hoe hoger het F-getal, hoe kleiner de opening en hoe minder licht er op de film valt. Zie ook: scherptediepte, diafragma. |
Filter | Bij fotograferen kun je een filter aanbrengen op de lens van een camera om een speciaal effect te krijgen. Denk aan een polarisatiefilter of een ND-fliter. |
Flitserschoen | Een slede boven op de camera om een flitser in te bevestigen. Er zitten elektronische contacten in, die aangesloten worden op de contacten onder de flitser. De contacten worden gebruikt voor uitwisseling van gegevens tussen de camera en flitser en automatische flitsontlading wanneer de ontspanknop wordt ingedrukt. |
Geheugenkaart | Klein kaartje wat in de camera geplaatst wordt waarop de foto's worden opgeslagen. |
Histogram | Een histogram is een staafdiagram waarmee wordt aangegeven hoeveel pixels van elke licht- of toonwaarde in een opname aanwezig zijn. Met een dergelijke grafiek kun je snel zien of de lichtverdeling in de opname in orde is. De meeste digitale camera's beschikken over een ingebouwd histogram, dat via een display bekeken kan worden (live view) voordat de opname wordt gemaakt. |
ICM: Intentional Camera Movement | Het bewust bewegen van je camera dus om een bepaald effect te bereiken. Door bijvoorbeeld mee te bewegen met een onderwerp ("pannen"), in te zoomen tijdens de sluitertijd, etc. |
Interpolatie | Een functie die zorgt voor het automatisch invullen van 'ontbrekende' kleurgegevens. In de nabewerking kun je kiezen voor verschillende vormen van interpolatie, zoals daar zijn naaste buur en bicubisch. De informatie wordt afgeleid uit de kleursamenstelling van pixels in aangrenzende gebieden. Het effect is een afbeelding met een hogere resolutie dan in werkelijkheid het geval is. |
ISO (International Standardisation Organisation) | De term ISO stamt uit de tijd dat er nog fotorolletjes gebruikt werden. Het staat voor de filmgevoeligheid van negatief- en diafilms. Aangezien digitale camera's niet met films werken, vervalt ook het begrip filmgevoeligheid. Om de gebruiker toch een goed idee te geven van de lichtgevoeligheid van de camera wordt het equivalent van filmgevoeligheid nog steeds in ISO waarden uitgedrukt. Zo kan een camera een vaste instelling op 200 ISO hebben, of de mogelijkheid bieden gevoeligheid naar keuze in te stellen. |
JPEG (Joint Photographers Expert Group) | Bestandsformaat voor foto's. Maakt gebruik van compressietechnieken. JPEG bestanden kunnen groot of klein zijn, afhankelijk van de mate van compressie. |
Kleurtemperatuur | De kleur van licht in graden Kelvin. Daglicht komt ongeveer overeen met 5500°K (Kelvin). Een gloeilamp heeft een lagere kleurtemperatuur, en een kleur die wordt omschreven als 'warmer'. |
Kleurzweem | Is een foto te rood, te blauw of te groen? Dan ligt er een kleurzweem over de foto. Foto's gemaakt in de schaduw hebben vaak een blauwzweem. Middels beeldbewerking is dit probleem te verhelpen. |
Landscape | Manier van afdrukken waarbij de lange zijde horizontaal ligt. |
LCD (Liquid Chrystal Display) | Beeldscherm op de camera die dienst kan doen als zoeker, en waarop je de gemaakte foto's terug kunt kijken. |
Lens | De optische component van een camera, waarmee licht wordt gericht op de sensor. Hoewel de kwaliteit van de lens vaak wordt genegeerd, is deze meestal belangrijker dan de kwaliteit van de camera! |
Lichtsterk objectief | Objectief met een grote maximale diafragma opening, waardoor er veel licht naar binnen kan vallen (f1.4 of f2.8) |
MB (Megabyte) | 1024 kilobytes of 1.048.576 bytes aan digitale gegevens. |
Megapixel | Als u op zoek bent naar een digitale camera, let dan op de omschrijving 'megapixel' of 'MP'. Dit zegt iets over de kwaliteit die uw uiteindelijke afbeelding zal hebben. Was het aantal megapixels in de beginfase van de digitale fotografie nog een belangrijk verkoopargument, tegenwoordig hebben eigenlijk alle camera's voldoende megapixels om een mooie afdruk te kunnen maken. Valkuil: als er teveel pixels op de sensor zitten, is de kans op ruis groter! Meer MP is dus niet per definitie beter…. |
Objectief (zoom & tele) | Een objectief wordt ingedeeld naar z'n brandpuntsafstand. Objectieven met een korte brandpuntsafstand (< 35 mm) worden groothoek genoemd: de opnamehoek is groot en het onderwerp lijkt verafgelegen. Een objectief met een lange brandpuntsafstand (> 75 mm) wordt teleobjectief genoemd: de beeldhoek is klein en het onderwerp lijkt dichterbij te zijn. Een objectief met een normale brandpuntsafstand (tussen 35 en 75 mm) heeft een normale beeldhoek (vergelijkbaar met het oog) en vertekent het beeld niet. |
Objectief met een vast brandpunt | Een objectief met een vaste brandpuntsafstand heeft een vaste beeldhoek, dit in tegenstelling tot een zoomobjectief. Objectieven met een vaste brandpuntsafstand genieten de voorkeur van sommige fotografen vanwege de meestal grotere lichtsterkte. De beelden zijn vaak contrastrijker en scherper. |
Onderbelichting | Op een onderbelichte foto zijn details in de donkere delen van de foto lastig te zien doordat bij de opname te weinig licht is gebruikt. Onderbelichting is het tegenovergestelde van overbelichting. |
Optische zoom | Zoomen is het veranderen van de brandpuntsafstand van een objectief. Je zoomt van groothoek naar telelens en terug. Je kunt voorwerpen dichterbij halen door maximaal in te zoomen. Bij optische zoom wordt dit gedaan door een zoomobjectief van een camera. Er treedt geen kwaliteitsverlies op (in tegenstelling tot bij digitale zoom, waar de pixels uitgerekt worden). |
Overbelichting | Een foto is 'overbelicht' wanneer deze te bleek is en te weinig details vertoont in de lichte delen van de foto. Dit gebeurt als er te veel licht door de lens wordt doorgelaten. Overbelichting kan ook met opzet worden toegepast om een bepaald effect te bereiken. |
Parallax | Doordat een optische zoeker en het objectief op een compact camera op enige afstand van elkaar zitten, stemt dat wat je door de zoeker ziet niet helemaal overeen met dat wat er op de foto komt. Dit wordt parallax of beeldverschuiving genoemd. |
Perspectief | Perspectief wordt bepaald door het gekozen standpunt. Zo is er het kikvorsperspectief waarbij vanuit een lage positie omhoog wordt gefotografeerd. Vanuit het vogelperspectief wordt juist vanuit een hoog standpunt omlaag gefotografeerd. |
Pixel | Een pixel is een enkele gekleurde punt op het beeldscherm. Digitale afbeeldingen bestaan uit vele pixels die ieder een eigen kleur of toon hebben. Voor het oog vloeien de verschillend gekleurde pixels samen tot één beeld. |
PPI (Pixels per Inch) | Het aantal pixels per vierkante inch (1 inch is ca. 2,6 cm). Deze term wordt gebruikt om aan te geven uit hoeveel pixels een foto bestaat. Verwar PPI niet met DPI. DPI (Dots Per Inch) is een term die wordt gebruikt in combinatie met printers om aan te geven uit hoeveel beeldpunten per inch een afbeelding bestaat die wordt geprint. |
Polarisatiefilter | Opschroefbaar filter dat reflecties van spiegelende oppervlaktes onderdrukt. Kleuren worden meer verzadigd en het contrast wordt hoger. |
RAW | RAW staat voor een ruw, onbewerkt bestandsformaat dat direct afkomstig is van de beeldsensor. De camera heeft er nog geen bewerkingen op los gelaten. Een RAW-bestand bevat meer informatie dan bijvoorbeeld een Jpeg-bestand. |
Resolutie | De resolutie geeft het aantal pixels (puntjes) weer. Hoe hoger de resolutie, hoe beter de kwaliteit van het beeld (tot op zekere hoogte). |
Richtgetal | Om te weten wat de lichtopbrengst van een flitser is, geven fabrikanten een richtgetal op. Het richtgetal = afstand x diafragma. Stel dat je iemand wilt fotograferen die op 4 meter afstand staat. En ivm de scherptediepte wil je f8 gebruiken. Dan heb je een flitser met een richtgetal van minimaal 32 nodig. Anders bereikt de flits die persoon niet. Als je flitser een lager richtgetal heeft, kun je b.v. de iso verhogen om toch voldoende licht op de persoon te krijgen. |
Ruis | Afwijkend gekleurde pixels in een foto. Ruis kan door middel van beeldbewerking enigszins worden verminderd, maar daardoor worden de foto's als het ware 'uitgesmeerd' en daarmee onscherper. Beter is het dus ruis te voorkomen en met een zo laag mogelijke iso te fotograferen. |
Scherptediepte | Een maat voor de (on)scherpte van bepaalde delen van een afbeelding. Een kleine lensopening geeft een grote scherptediepte, waarbij zowel de objecten dichtbij en als de objecten verder weg scherp zijn. Met een kleine scherptediepte kunt u selectief scherpstellen op het onderwerp, terwijl de voor- en achtergrond onscherp zijn. |
Sensor | Wat het filmrolletje was in de analoge fotografie, is de sensor in de digitale fotografie. De sensor vangt het licht op wat de camera binnenvalt. Een sensor bestaat uit miljoenen pixels die het opgevangen licht omzetten in elektrische stroompjes. |
Sluiter | Een sluiter is een gordijn dat zich tijdens de opname opent om licht door te laten. De sluitertijd wordt berekend in fracties van seconden: 1/4 s, 1/60 s, 1/1000 s, enz. |
Snapshot | Snel gemaakte opnamen, zonder vooraf na te denken over de instellingen. |
Spotmeting | Het lichtmeten op een zeer klein oppervlak (3%), waarbij de omringende licht- en donkerpartijen niet worden meegenomen in de meting. Slechts een klein gedeelte van de foto is daarmee correct belicht. |
Stop | Het verschil tussen diafragmagetallen en sluitertijden wordt aangegeven in stops. |
TIFF (Tagged Image File Format) | Een bestandsformaat dat wordt gebruikt voor de uitwisseling van digitale beelden tussen apparatuur en computers. Het TIF-formaat is populair en wordt door de meeste grafische software en besturingssystemen ondersteund. Het formaat ondersteunt zowel het CMYK als het RGB-kleurmodel. |
Ton- en kussenvorming | Tonvorming treedt vaak op bij groothoekobjectieven. De vervorming zorgt ervoor dat de foto een bolle vorm krijgt. Kussenvorming heeft de foto juist een holle vorm. |
Verzadiging | De intensiteit van kleuren. |
Vignettering | Zwarte hoeken of randen langs de foto, veroorzaakt door het objectief of de zonnekap. |
Witbalans | De witbalans bepaalt welke kleur als wit moet worden beschouwd. Gloeilamplicht is vrij geel. Tl-verlichting geeft een groene zweem. De witbalans van de camera kan zo worden ingesteld dat deze afwijkingen worden gecorrigeerd. Veel camera's kunnen dit ook automatisch. |
Zelfontspanner | Deze term geeft aan dat een opname gemaakt kan worden met een tijdsinterval; na de ontspanknop ingedrukt te hebben, wordt de opname na 3, 5 of 10 seconden gemaakt. Een goede mogelijkheid om een foto van jezelf of van een groep te nemen tijdens de vakantie. Ook ideaal om bewegingsonscherpte te voorkomen die bij het indrukken van de ontspanknop kan ontstaan. |
Zoeker | Digitale camera's hebben altijd een beeldscherm (LCD) als zoeker. Sommige camera's bieden daarnaast een optische zoeker. Digitale spiegelreflexcamera's bieden altijd een optische zoeker (die u werkelijk, via een prisma en een spiegel, door het objectief van de camera laat kijken) en een beeldscherm. |
Zoomlens | Een bepaald type cameralens met een variabele, instelbare brandpuntsafstand. Hiermee kan de fotograaf 'inzoomen' op een voorwerp op afstand. |